Het verlangen naar en vervolgens het willen van een nieuwe partner vragen om een flinke bereidheid om zich daarvoor daadwerkelijk in te zetten. Daarbij dient het geloven in een kans van slagen als basis.
Stel uzelf de volgende vragen: ben ik bereid tijd vrij te maken om te investeren in een mogelijke nieuwe partner? Of heb ik het zo druk met mijn bezigheden, inclusief bezoek van en aan kinderen en kleinkinderen, dat er van iemand ontmoeten nauwelijks sprake kan zijn? Hoop ik dat mijn toekomstige partner zich in mijn familieleven voegt, zodat bij wijze van spreken alles bij het oude en vertrouwde blijft? Ben ik mij bewust van het feit dat de omgang met een eventuele partner inhoudt dat er een compleet nieuwe situatie ontstaat die niet te vergelijken is met welke vorige situatie dan ook? Op welke wijze laat ik blijken dat ik mij daarvan bewust ben? Wat kan ik doen om de kans op een nieuwe verbintenis zo groot mogelijk te maken? Het is interessant en belangrijk om onszelf hieromtrent vragen te stellen, om van daaruit de nieuwe kansen zo realistisch mogelijk in het vizier te krijgen. Hoe duidelijker het is met welke mogelijkheden, onmogelijkheden, gevoeligheden en vanzelfsprekendheden we te maken hebben als het onszelf betreft, hoe vrijer, zekerder en geduldiger we ons voelen. En hoe spannender het is om eraan te beginnen, hoe meer aandacht er aan de gezamenlijke basis wordt besteed.
Een oprecht gemeende inzet geeft de meeste kans van slagen. Wat we ook aan beperkingen in datgene wat we zullen ontvangen en geven tegenkomen, een volmaakte partner bestaat niet, en het is zeer de vraag of dat wel zo leuk zou zijn. De inzet betreft in niet geringe mate de houding die we ten opzichte van de beperkingen en onvolmaaktheden aannemen:
* Heb ik tijd en geduld voor een nieuwe verbintenis?
* Voel ik mij vanwege mijn leeftijd onder druk staan? Met andere woorden: heb ik haast?
* Hoe denk ik over een duurzame verbintenis in deze levensfase?
* Wat heb ik ervoor over om de kans van slagen te vergroten?
* Sta ik open voor het feit dat iemand anders ook inderdaad iemand anders is?
* Wat vind ik vanzelfsprekend in het omgaan en het samenwonen met een partner?
* Wil en kan ik onderhandelen?
* Wil ik mezelf corrigeren bij onredelijkheid?
* Ben ik bereid openhartig te zijn?
* Heb ik geleden verlies/verliezen goed verwerkt en voel ik mij daardoor ongehinderd om iets nieuws te beginnen?
* Geloof ik in het gelukkig zijn met een nieuwe partner?
* Gun ik mijzelf geluk met een nieuwe partner?
* Ben ik in staat om opnieuw te beginnen?
* Ben ik in staat mijn ongelijk toe te geven?
* Wat weet ik van liefhebben?
* Wat wijs ik af en wat laat ik toe om in vrede te kunnen leven?
* Waar wil ik mij mee verbinden?
* Ben ik betrouwbaar?
* Ben ik in staat intiem te zijn?
* Wil ik mij (opnieuw) aan iemand binden?
* Welke rol speelt mijn ex-partner in mijn voornemen?
* Welke rol spelen mijn kinderen daarin?
* Wisten/weten mijn kinderen wat hun in financieel opzicht te wachten staat? Zo ja, weten ze dat dit mogelijk kan veranderen?
* In welke mate vind ik geld momenteel belangrijk in mijn leven?
* Kan ik goed met geld omgaan?
* Wil ik gespaard geld behouden of uitgeven?
* In hoeverre wil ik mijn persoonlijk leven handhaven?
* In hoeverre wil ik mijn persoonlijke vriendschappen, ook met het andere geslacht, persoonlijk houden?
* Kan ik alleen zijn?
* Kan ik opgaan in mijn interesses?
* Waar heb ik een partner voor nodig?
* Wat wil ik hebben?
* Ben ik geïnteresseerd in andere mensen en, zo ja, op welke wijze laat ik die interesse blijken?
* In hoeverre blijf ik waarde hechten aan het romantisch ideaal?
* Verlang ik naar een ideale partner? Zo ja, wat is ideaal voor mij?
De mate van inzet zegt aldus iets over hoe serieus u bent in het vinden van een nieuwe partner. Het zegt ook iets over betrouwbaarheid en de mate van levenslust die u ervaart tijdens de toekomstige gebeurtenissen, als ook over de wijze waarop u met eventuele problemen zult omgaan.
Maarten (69) en Astrid (72) hebben elkaar anderhalf jaar geleden via vrienden leren kennen. Deze vrienden hebben hen bewust bij elkaar gebracht door middel van een etentje. Daarna volgen nog twee georganiseerde partijtjes en vervolgens nodigt Astrid Maarten uit bij haar thuis.
Ze worden verliefd op elkaar. Dat is bijzonder omdat Astrid nogal depressief is geworden nadat haar man twee jaar eerder plotseling overleed. Hij was even naar het postkantoor gegaan en toen was het gebeurd. Hun huwelijk was altijd erg goed geweest, volgens haar, en ze snapte niet hoe dit heeft kunnen gebeuren. Het ging op den duur zo slecht met Astrid dat haar dochter haar dringend aanraadde in therapie te gaan. Ze heeft net zo lang gepraat totdat haar moeder daarmee instemde. Via de therapie kwam ze ook in contact met een groep lotgenoten. Astrid knapte op en kreeg weer zin in het leven.
Als ze Maarten ontmoet bij vrienden vindt ze het eerst ongepast om hem leuk te vinden. Ze had immers een ideaal huwelijk? Als ze toegeeft aan haar gevoelens voor hem voelt ze dit toch als een daad van ontrouw: wat zou haar overleden man hiervan hebben gevonden? Dit bespreekt ze met een lotgenote, en die praat haar deze ongerustheid enigszins uit het hoofd door op te merken dat de liefde die ze nog steeds voor haar man voelt nu eenmaal bestaat, maar dat dit niet hoeft te betekenen dat ze maar beter kan ophouden met leven. Maarten vindt Astrid een aantrekkelijke vrouw en probeert haar voor zich te winnen, zij het met enige voorzichtigheid. Als zij hem vraagt bij haar te komen eten vindt hij dat een leuk idee. Ze bereidt een fantastische maaltijd en zet een mooi portret van haar man op tafel om aan hem te laten zien. Ze vertelt veel over hem en Maarten op zijn beurt vertelt over zijn vrouw die acht jaar geleden is gestorven. Het is een avond die haar het gevoel geeft zeer de moeite waard te zijn, en ze hebben het gezellig samen. Ze zegt hem dat hij haar het gevoel geeft dat haar man haar ook gaf: een gevoel van vertrouwen.
Ze beleven daarna een tijd waarin ze dichter tot elkaar komen en ze vertellen elkaar veel over hun leven. Maarten heeft twee kinderen, Astrid vier. Al spoedig weten hun kinderen wat er gaande is omdat zij vrijwel direct samen bij hun kinderen op bezoek gaan.
Een van Maartens zonen woont in Amerika, en daar gaan ze de eerste zomer heen. Ten eerste om het zijn zoon te vertellen, ten tweede om er een leuke vakantie te beleven. Als ze terugkomen van hun verblijf in Amerika maken ze plannen om te gaan trouwen. Ze willen allebei hun huis verkopen en samen in een ander huis een nieuwe start maken. De bruiloft wordt op korte termijn vastgesteld en bekendgemaakt door middel van een kaart met foto waarop ze in haar tuin het glas heffen naar elkaar.
Dan beginnen – voor hen onverwachts – de problemen. De kinderen van Astrid laten haar weten dat ze het met deze plannen niet eens zijn.
‘Waarom moet je zo nodig trouwen? Je kent hem nauwelijks. Je maakt jezelf belachelijk. Je draagt tegenwoordig idiote kleren.’ En: ‘Ik schaamde me dood voor mijn vrienden toen jullie op de verjaardag van Anne kwamen. Je zat je enorm aan te stellen met die vent.’ En tijdens een telefoongesprek: ‘Doe thuis vooral wat je wilt, maar hier wil ik dat niet hebben. Hoe heet hij, o ja, Maarten. Nou ja, hoe zijn naam ook mag zijn, hij is een vreemde voor ons. We willen niet dat hij zich met ons familieleven gaat bemoeien.’ En last but not least: ‘Als jullie gaan trouwen, wat heeft dat dan voor financiële gevolgen? Het geld van pappa? Van ons? Heb je daar al over nagedacht?’ Het gesprek wordt direct hierna beëindigd. Astrid staat verbijsterd met de telefoon in haar hand.
Sinds zij en Maarten hun trouwplannen bekend hebben gemaakt, is er binnen haar familie een nare sfeer ontstaan. Maarten wordt genegeerd en er is veel ruzie door de telefoon tussen Astrid en met name haar dochter Magda. Uiteindelijk gaat het zo ver dat Astrid het contact met ten minste twee van haar kinderen dreigt te verliezen. Ze komen niet meer, bellen niet meer en vooral Maarten wordt niet meer uitgenodigd. Het grijpt haar erg aan. Ze is bang het contact met haar kinderen definitief kwijt te raken als ze met Maarten trouwt. Ze begrijpt deze plotselinge bezorgdheid niet en wil hierover ook niet met haar kinderen praten. Ze zou trouwens niet weten waarover er gepraat moet worden. Het is toch háár leven? Waar bemoeien ze zich mee? Verwachten haar kinderen soms van haar dat ze hun om toestemming vraagt? Wat is dit voor rare toestand? Ze is behalve bang ook behoorlijk kwaad.
Maarten vindt de situatie op zijn beurt ook vervelend maar vindt het ongepast zich ermee te bemoeien. Hij zegt er niets over, maar ook de sfeer tussen hen tweeën is aan het veranderen. Het is een moeilijke, pijnlijke en vooral onbegrijpelijke aangelegenheid.
Astrid wordt somber. Ze weet niet wat ze moet doen en Maarten al helemaal niet. Ze verwijt hem dat ze het allemaal alleen moet opknappen en dat hij haar niet steunt. Het ‘vertrouwde gevoel’ lijkt te verdwijnen. Hij vraagt wat zij in deze kwestie van hem verwacht. Zij zegt dat ze wil dat hij met haar dochter Magda gaat praten, maar dat weigert hij: ‘Het zijn jouw kinderen, ik heb mijn eigen kinderen’, zegt hij.
Hun gesprekken lopen vast. Ze zijn nu allebei kwaad en verdrietig, en beginnen te denken dat hun plannen onuitvoerbaar zijn.
‘We zijn misschien wel te verliefd,’zegt hij enige dagen later. ‘Of misschien te voortvarend en te enthousiast.’ Hij zegt dat hij denkt dat verliefd zijn een soort krankzinnigheid is waarin mensen gek doen… en de consequenties van een besluit om bijvoorbeeld te gaan trouwen niet goed overdenken.
‘Die is leuk zeg,’antwoordt Astrid. ‘Iedereen weet het al. Ik moet er toch echt niet aan denken de hele boel weer terug te draaien.’ Ze pakt een fles van het een of ander uit de kast terwijl ze dit zegt en schenkt hun beiden wat in.
‘Maar dat is helemaal niet nodig,’zegt hij. ‘We kunnen er nú toch een beetje over nadenken?’
Astrid peinst. ‘Het kan ook zijn,’oppert ze, nadat ze wat hebben gedronken, ‘dat Magda gewoon jaloers op ons is!’ Maarten schenkt nog eens bij. ‘Laten we wel wezen,’gaat ze verder, ‘ze heeft nou niet bepaald een leuk huwelijk. Ze is altijd alleen terwijl wij elkaar nu hebben en tijd zat.’
‘Proost,’ zegt Maarten, ‘laten we daar op drinken.’
‘Waarop?’ vraagt ze.
‘Op ons, op de tijd die we hebben en op onze plannen.’
‘Ik wil je niet kwijt,’zegt zij ten slotte. ‘Hoe kunnen we dit idiote gedoe met mijn kinderen oplossen?’
Hij wil haar ook niet kwijt, en zo komt het dat ze erover gaan praten.
Wat staat hun te doen? Wat is hier aan de hand? Kan dit worden afgedaan met de veronderstelling dat een van de kinderen misschien jaloers op hen is? Wat is de taak van Astrid? En welke rol is er weggelegd voor Maarten?
In hoofdstuk 6, over kinderen en kleinkinderen, en hoofdstuk 12, over juridische aandachtspunten, gaan we nader in op dit soort kwesties.
Sophie de Wijn